maandag 2 maart 2015

Fietstocht

Je bent onderweg naar huis. De gebouwen zijn geen obstakels maar vriendelijke vaders. Een
stel hangt tegen de muur alsof alle muren  van de wereld niet genoeg zijn voor deze twee
tegen de muur. Je vraagt je af hoe het kan dat bladeren vallen, maar nooit op je hoofd, of
kauwgom plakt, maar nooit aan je wiel. Elke keer dat je ingehaald wordt zie je het profiel van 
een kennis, de mensen hijgen en wapperen zwijgend in de wind,
je bent onderweg naar huis en er is niemand die jou kent.

Er ontstaat een samenscholing bij de oversteek, het stoplicht aarzelt of het groen of rood wil
zijn. Jij bent de enige die staan blijft, ook een stoplicht weet hoe hij moet buitensluiten. Zelfs
de teckel rent te snel voor zijn poten met het baasje mee. Het is vreemd
zo’n hond weet meteen achter wie hij aan moet lopen.

Je bent onderweg naar huis en niemand vraagt hoe laat het is of waar je bestemming ligt.
Thuis, zeg je, in een hoofd waar het nooit stil is, willen gemetselde muren zich voortplanten
en kunnen dieren praten. Je weet dat het niet waar is maar je kunt het niet laten. En je weet
wel dat steen en en gruis geen familie zijn,  geen bloedband die je kunt lenen, niet stroomt door
de bakstenen muren: je bent een wees en onderweg naar huis. Daar zijn er zes om tegenaan te
kijken, ze omsluiten je ideeën als een hoofd met een prijs.
En voor de mensen die met je praten willen wapper je
hijgend en zwijgend in de wind.