woensdag 22 mei 2019

vruchtbaarheid


ik hoor het rinkelen van de ratelpopulier
jaagt als trompetgeschetter door mijn ruggengraat
of blaadjes wervelstormen door mijn zenuwbanen
kippenvel langs mijn buik

kijk daar ligt het sperma van een esdoorn
zijn helikopterzaad: het zijn net drones
de wereld een grote vruchtbaarheidskliniek
en maar wachten tot het wortel schiet.

ik vang het zaad op als een lotusbloem
ik strooi papavers en mijn bloed vol opiaten
dit is de moderne voorplantingstechniek
ik woon in de stad en er staan bomen in mijn tuin.

en ’s nachts graaf ik ze op:
de instrumenten in mijn lijf
hoort de wind raast langs mijn eierstokken
tweehuizig kan ik niet verplaatsen.

donderdag 7 maart 2019

Platanen



Ik loop in mijn legeruniform door de stad, ik loop als een klok
zonder huid door de stad waar de mensen te laat komen
                sirenes snijden door de nacht
waar ik me traag uitstrek

met mijn wortels hobbels in de straat. Forens me een weg
naar huis zoals de mensen ritselen door de straat

waar iedereen te laat is en metro’s haastig, wormachtig
de mensen reizen met hun treinen langs mijn zenuwbanen

of krioelen als een houtwormkever om mijn benen
auto’s en kevers: parasitaire stedelingen, het vreten aan mijn huid

Heb je mij nog gezien? Laatst nog in een boog? En naakt,
bekleed met blad en vogels. Of langs de gracht? Toen het regende?

De stad lag voor me als een slakkenhuis
de stad lag voor me als een opengebarsten cocon, ik wierp mijn vleugels uit

en boog mijn spiegelbeeld in de gracht, zag wortels en de regen
die de tijd van mijn takken in het water drupt.


Er zijn cementwagens die vaststaan in hun eigen cement
en mensen die hun levenswerk verwoest zien op het internet
parkeermeters die ‘s nachts kapotgeslagen worden
of aanstekers met een zaklamp eraan

er zijn vitaminepillen voor vrouwen
apparaten die ongemerkt je stappen tellen
er zijn to-do-lijstjes met als eerste punt: to-do-lijstjes maken
er zijn wekkers die je eraan herinneren je wekker te zetten

er zijn een heleboel planten
die goed zijn voor de luchtkwaliteit
er zijn apps die je vertellen wanneer ze water moeten hebben
een bloempot een kooi voor de plant

die emigreerde naar de kamer
en niet meer deelneemt aan het ondergrondse netwerk
door te wortelen zich verbonden voelt
en elkaar voedt en berichten uitzendt

ik sta met beide benen in het world wide web
verstrikt -  en hang als satelliet in de lucht
onze zenuwbanen zijn geen hoogspanningskabels
gegrond in de aarde, boven weilanden

steek ik een kabel in de lucht en hoop op bereik
als ik in een bar contact wil maken vraag ik:
‘wat is het wifi-wachtwoord?’

maandag 2 maart 2015

Fietstocht

Je bent onderweg naar huis. De gebouwen zijn geen obstakels maar vriendelijke vaders. Een
stel hangt tegen de muur alsof alle muren  van de wereld niet genoeg zijn voor deze twee
tegen de muur. Je vraagt je af hoe het kan dat bladeren vallen, maar nooit op je hoofd, of
kauwgom plakt, maar nooit aan je wiel. Elke keer dat je ingehaald wordt zie je het profiel van 
een kennis, de mensen hijgen en wapperen zwijgend in de wind,
je bent onderweg naar huis en er is niemand die jou kent.

Er ontstaat een samenscholing bij de oversteek, het stoplicht aarzelt of het groen of rood wil
zijn. Jij bent de enige die staan blijft, ook een stoplicht weet hoe hij moet buitensluiten. Zelfs
de teckel rent te snel voor zijn poten met het baasje mee. Het is vreemd
zo’n hond weet meteen achter wie hij aan moet lopen.

Je bent onderweg naar huis en niemand vraagt hoe laat het is of waar je bestemming ligt.
Thuis, zeg je, in een hoofd waar het nooit stil is, willen gemetselde muren zich voortplanten
en kunnen dieren praten. Je weet dat het niet waar is maar je kunt het niet laten. En je weet
wel dat steen en en gruis geen familie zijn,  geen bloedband die je kunt lenen, niet stroomt door
de bakstenen muren: je bent een wees en onderweg naar huis. Daar zijn er zes om tegenaan te
kijken, ze omsluiten je ideeën als een hoofd met een prijs.
En voor de mensen die met je praten willen wapper je
hijgend en zwijgend in de wind.

maandag 23 februari 2015

''Misschien werd het tijd om naar huis te gaan. Nachtmerrie was te veel gezegd, maar het was toch wel een droom waaruit ik wakker wilde worden. Probleem was alleen dat ik al tijden het gevoel had dat leven iets was waaruit je wakker moest worden.''

Uit: Fantoompijn - Arnon Grunberg

woensdag 28 januari 2015

Stad

Graffiti wordt door de gemeente van de muur gekrabd
   mensen slingeren haastig door de stad
altijd te laat omdat het spoor van iemand anders is.
   Als we aan de kern ontsnappen vertellen buitenwijken
een ander verhaal. Het hart zien we terug in foto´s.
   Mensen spreken luid in trams omdat niemand hen verstaat,
papier hoopt zich op als de veestapel.
   Niemand wil geloven dat ik student ben
omdat ik geen pas heb. De straten zijn breed
   zo kan iedereen elkaar ontlopen, ademen
de hoogte van gebouwen
   enkel om de hemel te benadrukken
Het is goed zo. De mensen zijn schoon
   en in orde, bouwen een stad
en rijden, het goede in de mensen
   zien wij in slagboom, spoorkaart, loket:
stilstaan op een slingerend pad.
   Een toerist wijst naar de stad
maar er is geen stad, er wordt graffiti
   van de muur gekrabd, mensen vertragen
haastig door de stad, altijd te laat
   omdat het spoor van iemand anders is.

dinsdag 2 december 2014

Hij dacht, als je vijfenveertig bent hoor je toch getrouwd te zijn. Als je dan nog niet getrouwd bent komt er niets meer van.
Toen was hij in bed met de hele wereld, met alle mensen. Maar het was wel een bedompte ruimte. Het rook naar ontlasting en de lakens van het bed waren zo groezelig.
Hij lag naast zijn vrouw. Maar die was helemaal aangekleed, met een blauw mantelpakje. Hij drukte zich tegen haar rug zodat haar billen in zijn schoot waren. Het was wel een fijne vrouw. Een beetje dik, maar dat vond hij juist goed. Ze moest zich wel uitkleden, anders was hij nog niet getrouwd. Als ik nu getrouwd ben, dacht hij, is alles toch nog in orde gekomen. Het had wel lang geduurd. Toen hij zestien was had zijn tante al gevraagd waarom hij geen werk van een meisje maakte. Dat deden immers alle jongens van zijn leeftijd. Daar had hij maar geen antwoord op gegeven, want dan had hij immers de andere dingen ook moeten vertellen, en zulke dingen vertel je niet. Dat zou onbehoorlijk zijn, of wat nog erger was, gek.
Zijn vrouw had haar hoofd omgedraaid, en ze keek hem nu aan. Ze had een lief gezicht. Het leek wel of zij zich ergens voor schaamde. Ze zei, ‘Je moet weten dat ik twee baarmoeders heb.’ Dat was het dus. Ze had twee baarmoeders en daarom lag ze bij hem. Het kon ook niet anders. Waarom zou een vrouw bij hem liggen als alles goed was.
‘Ik kan er niets aan doen,’ zei de vrouw weer. ‘Het is mijn schuld niet. Het komt omdat ik geopereerd ben. De dokters zeggen dat ik er niets aan kan doen.’
Hij dacht, de dokters kunnen zoveel zeggen. En wie bewijst dat ze het echt gezegd hebben? Ik ben toch niet verplicht met een vrouw getrouwd te zijn die twee baarmoeders heeft.
Aan de andere kant moest hij ook niet te lastig zijn. Als je vijfenveertig bent kun je niet verwachten een vrouw te krijgen die helemaal goed is. En er zijn zoveel andere dingen, als samen eten en drinken. Bovendien lag hij nu met haar in bed. Het was dus ook een beetje zijn schuld. Als hij nu niet wilde zou het zijn alsof hij haar verstootte om haar gebrek.
Dat voelde zij zeker ook zo want zij lachte, een beetje bang, eigenlijk onderdanig. Het was toch jammer van die baarmoeders. Ze was helemaal de vrouw waarvan hij altijd zo wonderbaarlijk gedroomd had dat het zijn hele leven bepaald had. Zelfs de stof van haar blauwe mantelpak klopte met de werkelijkheid. Maar hij zag die twee baarmoeders zo duidelijk voor zich. Het was als een schilderij van Picasso. Gek dat de mensen dat mooi vinden. Het is zeer afstotelijk.'


Jan Arends - Ik had een strohoed en een wandelstok. (Gekregen op mijn verjaardag)