vrijdag 20 maart 2020

Pleinvrees

Elk videogesprek begint met technische en emotionele tekortkomingen. Een vriendin schermt haar hoofd af en zegt: ‘Ik vind dit zo ongemakkelijk.’ Een andere vriendin vertelt dat ze voordat ze mij aan de lijn kreeg, al tien minuten naar haar eigen gezicht zat te kijken. Een vriend zegt: ‘Je mond beweegt wel maar ik hoor niets.’

Sinds deze coronacrisis gaande is, vraag ik me af in hoeverre videobelbedrijven als Skype en Zoom profiteren van alle mensen die thuiszitten; hoeveel hun omzet de afgelopen dagen gestegen is. Dat soort prozaïsche vragen stel ik mezelf niet van nature, maar blijkbaar is dit wat twee jaar werken als zzp’er met me gedaan heeft – ik wil van iedereen zijn omzet weten.

Vanochtend ben ik onverwacht lang bezig geweest met ontdekken hoe ik iemand uitnodig voor een gesprek op Zoom. Dat ging totaal niet intuïtief: op Zoom moet je een ‘meeting inlassen’ om met iemand te kunnen videobellen, wat betekent dat je eerst zelf in beeld verschijnt en je dan iemand uit kunt nodigen voor het gesprek. Terwijl ik wacht tot een vriend deelneemt aan de meeting blader ik door een tijdschrift en zie ik op mijn scherm hoe ik eruitzie als ik nonchalant probeer te doen. Het beeldscherm knipt een deel van mijn kamer uit: het treft me dat mijn groene fauteuil, mijn Billy-boekenkast en het kastje met de schrijfmachine zo veel beter tot hun recht komen, alsof mijn meubels eigenlijk bordkartonnen decorstukken zijn, bedoeld voor de camera. Terwijl ik wacht schiet me te binnen dat die woorden hetzelfde betekenen, camera en kamer, als ik het me goed herinner van Latijn.

Zodra de vriend opneemt plaatst Zoom zijn beeltenis even groot naast het mijne, zodat ik niet alleen met hem maar ook met mezelf moet praten.

Mijn broer heeft me weleens verteld dat onze opa in de war raakt als hij zichzelf met zijn telefoon filmt onder het skypen. ‘Waarom ben je zo smal en beweeg je zoveel?’ vraagt opa keer op keer, al heeft mijn broer het al meermaals toegelicht. Nu ik in deze periode vaker videobel, begrijp ik de verwarring van mijn opa wel. Ik wil mijn vrienden breed zien, ik wil een glimp opvangen van hun omgeving. Ik wil ze betrappen op slingerend wasgoed en etensresten. Het liefst zou ik ze bekijken terwijl ze het niet doorhebben, zoals op zo’n livestream van broedende vogels in een huisje.

Gister beving me het plan om voor deze periode van thuiszitten online een extravagante jurk te kopen – iets waarmee ik nooit over straat zou gaan – en die thuis aan te trekken. Pas toen een vriend benadrukte dat dit geen zin heeft, omdat niemand me hier ziet, begreep ik hoe raar het idee was. Mijn digitale contact heeft de afgelopen dagen zo’n vlucht genomen dat ik soms vergeet dat er inderdaad niemand is die mij ziet, dat ik gewoon alleen ben.

Ik kan niet stoppen met het nieuws lezen en delen, met audioberichten inspreken voor mijn familie en met videobellen. Hoewel ik me als papierliefhebber altijd tegen smartphone-apps verzet heb, ga ik er nu aan te buiten. In een idee dat al sluimerde, namelijk dat ik digitaal een betere versie van mezelf ben, begin ik steeds meer te geloven. Misschien dat ik daarom tot nog toe goed met het relatieve isolement kon leven.

De virtuele wereld heeft raakvlakken met dromen. Opvallend is dat in deze tijden van social distancing veel mensen kleurrijke erotische dromen hebben. Mijn eigen toppunt was een droom waarin ik als vrouw beschikte over een piemel. Als dromen de bezwering zijn van waar je overdag onbewust voor vreest, wat volgens mij is wat psychoanalytici beweren, dan zouden die erotische dromen in deze quarantaine weleens een therapeutische werking kunnen hebben.
Waarmee ik niet wil zeggen dat die dromen de echte, fysieke aanraking kunnen vervangen. Zoals ook virtueel contact het echte contact niet volledig kan vervangen. Maar een webcam kan iets dat van bordkarton is echt laten lijken, en iets lelijks mooi maken. De camera, mijn kamer, legt een filter over alles wat van buiten komt.

In mijn meest angstige periodes vind ik plekken met groepen onbekende mensen afschrikwekkend, maar ook door een winkel lopen met felle lichten en uitstekende rekken is onbehaaglijk. De driedimensionaliteit overweldigt me. Mijn huis is dan als mijn huid, die me beschermt, bij elkaar houdt en afsluit van buiten.

Deze corona-tijd normaliseert een neiging tot pleinvrees. De ene ziekte heft de andere op, maakt hem onschadelijk. Ondertussen loopt de wereld buiten over in mijn scherm. Er is de werkelijkheid op de grens van een werkelijkheid.

alles is er 

De geluiden die van buiten komen
maken hem glazig als een sterrenkijker

het zou kunnen neerdalen
wat dan ook, maar

het is ochtend
het is alleen een ochtend
eenzaam, eetbaar, zonnig

de letters zijn zeer scherp binnen in hem
pas uitgevonden
zij vallen in langzame vormen

zij raken langzaam zichzelf
op de grens van een nevel die al
door de zon is verdreven

het licht, alles
is er vanochtend: de werkelijkheid
op de grens van een werkelijkheid.


Gerrit Kouwenaar
uit: van woorden gemaakt, 2017

Lees hier blog 2: Excuusdieren

Geen opmerkingen: